Toen in 1956 de Hongaarse opstand bloedig werd neergeslagen, stamelde dichter Gabriël Smit een antwoord op de vraag: “Wat moet  ik doen?”

Ik moet gewoon zijn waar ik ben,
ik moet doen wat ik doen moet,
ik moet geven wat ik kan geven,
ik moet leven.

Niet voor mijzelf maar voor het leven
zelf, om het leven van allen,
leven met mijn schuld, ons
aller schuld.

Leven en de gewone dingen doen,
Onze Vader zeggen en het geloven,
proberen de aarde bewoonbaar
te maken.

Een huis bouwen voor de mensen,
een oud nieuw huis voor alle
kinderen en alle doden,
in zijn Naam.

Crisissen brengen het slechtste en het beste in een mens naar boven. De coronacrisis laat, tot veler verrassing, heel wat mooie dingen zien. Zijn we getuige van een mentaliteitswijziging?

Precies door het gemis ervan proeven jonge mensen, maar ook vele anderen, wat sociale weefsels voor een mens betekenen. Solidariteit, gemeenschap, familiebanden, vriendschap: deze woorden worden thans voor velen doorleefde werkelijkheid. Of beter gezegd, door het gemis gaan ze voor het eerst beseffen: je kunt niet zonder de ander.

Religiositeit en evangelie laten zich hierop enten. Vroeger ergerde ik me als iemand zei: “Als het nog eens oorlog wordt, zullen de kerken weer vol zitten”. Alsof geloven alleen maar uit was op bovenaardse bescherming. Waar was dan de Bergrede, waar de barmhartige Samaritaan? Nu ga ik beseffen dat geloven niet alleen ‘te doen’ is, maar ook een aanwezigheid, een kracht. Een kracht, die je beleeft in een grote of kleine gemeenschap.

Krijgen we, na de coronacrisis, een gemuteerd christendom? Geen religie van kerkelijke praktijken, maar een kracht (Gods Geest) om gewoon te zijn waar ik ben, om te doen wat ik doen moet, om te geven wat ik kan geven, om te leven.

Categorieën: Teksten